Interview EO Visie 1989 De Zeeuwen en hun geloofsbeleving

‘De velden zijn wit om te oogsten’

De Zeeuwen en hun geloofsbeleving

Interview EO visie 16-22 juli 1989 

door Dirk van Genderen 

met een emerituspredikant van de Gereformeerde Gemeente uit Middelburg, onder de schuilnaam ds. De Zeeuw, en Jan Baaijens  

Het artikel is voor de website verfraaid en aangevuld met foto’s

Van verdriet en teleurstelling tot hoop en verwachting 

‘We hebben hier in Zeeland een nieuwe reformatie nodig,’ merkt de predikant op met wie we een gesprek hadden over de geloofsbeleving van de Zeeuwen, en dan met name van de rechterflank van de gereformeerde gezindte.

                                             

Schrijver en jeugdwerkleider Jan Baaijens uit Middelburg ziet, behalve veel namaak-christendom, wettiscisme en valse lijdelijkheid, vooral onder de jeugd een groeiend verlangen naar een persoonlijke geloofsbeleving, zoals ze dat zien bij evangelische jongeren met wie ze in contact komen. Baaijens noemt duizenden jongeren uit dit gedeelte van kerkelijk Nederland, ‘velden die wit zijn om te oogsten’. 

                                         

Vergeleken met de rest van het land, kent men in Zeeland nog een trouw kerkelijk leven en wordt de zondag er in ere gehouden. Helaas komen we bij een deel van het kerkvolk eenzijdig en onbijbelse afwijkingen in leer en leven tegen. We vinden die behalve in Zeeland, onder meer ook op de Zuidhollandse eilanden, in de Alblasserwaard en Krinpenerwaard, op de Veluwe, bij Kampen, Urk en Rijssen. 

Oudvaders

Aan het einde van ons gesprek met de predikant – die we hier maar liever ds. De Zeeuw zullen noemen – geeft hij ons een stapel preken mee van zogenoemde oudvaders, waarvan de meesten kort voor of omstreeks het jaar 1700 leefden. ‘Laat die maar eens aan het woord. Zij, zoals Van der Groe, Wilhelmus à Brakel en Smytegelt, moesten niets hebben van de valse lijdelijkheid en het ultra-mystieke, wat overal nog zoveel voorkomt.’

(Zie aan het einde van dit artikel de mededeling over Brakel en zijn uitnodigende prediking, J.A.B.)

                                   

Ds. De Zeeuw is verdrietig over de diverse misstanden in de kerken. Hij vreest een toekomstige leegloop naar de wereld en de moderne kerken. Als concrete misstand noemt hij de dubbele moraal. ‘De mens wordt zwart getekend in zijn zonden, wat op zich waar is, maar men komt zo weinig toe aan de heiligmaking. Ook kan het benadrukken van het zondaar-zijn min of meer een vrijbrief zijn tot het leven in de zonde.

Verder wordt er soms zo’n lijdelijkheid gepredikt, dat er geen boodschap van genade overblijft. Het is radicaal mis als de Naam van Jezus niet wordt genoemd. We moeten nooit met de uitverkiezing beginnen en dat zeker niet prediken als een noodlot.’ Als waarschuwend voorbeeld citeert de predikant een man van tachtig jaar, aan wie werd gevraagd of hij hoop had op de zaligheid. ‘Dat is een lotje uit de loterij,’ was zijn antwoord. ‘Als je niet uitverkoren bent, kom je er nooit.’ 

Ook het veroordelen van anderen komt ter sprake. ‘Dat doet men zo gemakkelijk. Sommigen denken zelfs dat er vrijwel geen predikanten meer zijn die van God zijn gezonden. Er wordt zo gemakkelijk veroordelend gesproken over gelovigen die getuigen van geloofszekerheid en geloofsblijdschap.’

                                        

Een ander punt is de ultra-mystieke bevinding. ‘Een predikant merkte over bevinding eens op: ‘Heere, ik heb het verdiend, gooi me maar in de hel.’Hij zei dat drie keer achter elkaar. ‘Maar,’ reageert ds. De Zeeuw, ‘Comrie zegt dat deze bevinding van de duivel is.’ 

Anabaptisme

Wat zijn eigenlijk de achtergronden van dit denken? Ds. De Zeeuw stelt: ‘Dat komt van de anabaptisten,’waarbij hij in één adem de dopersen noemt en de namen De Labadie en Jan van Leiden. ‘Die hebben veel verwoest in de kerk.’

Als kenmerken van dat denken noemt hij:

–  Het gaan zitten op Gods rechterstoel, om te beoordelen wie wel is bekeerd en wie niet;

–  farizees (wettisch) in leven en kleding en dat – wat niet voor allen geldt – maken tot een grond voor de eeuwigheid;

–  weinig liefde;

–  veel waarde hechten aan wonderlijke dromen en gezichten; geestelijke mormonen met een reformatorisch spraakgebruik. 

De persoonlijke bevinding van ‘leidende mensen’ (predikanten, voorgangers en ouderlingen) in dit gedeelte van de gereformeerde gezindte, de weg hoe God hen heeft bekeerd, wordt niet zelden tot de weg voor iedereen voorgesteld en tot geloofsleer verheven.  

De onbijbelse verkleiningen, zoals het spreken over een zegentje, een genadetje, een gebedje, zuchtje en een knechtje noemt de predikant ‘vrome streken’. ‘Je moet zulke mensen vragen waar God ze vandaan heeft gehaald, hoe ze hebben ontdekt dat ze een zondaar zijn voor God,’vervolgt hij, ‘dan zwijgen ze in alle talen.’                                         

Bekeert u!

‘Onze vaderen predikten: ‘Bekeert u en gelooft het Evangelie.’ We moeten zeggen: ‘Mensen haast u om uws levenswil.’

Anderzijds is ds. De Zeeuw dankbaar dat er in dit gedeelte van kerkelijk Nederland nog veel predikanten zijn die zuiver bijbels prediken, die tegen de dode lijdelijkheid zijn..

Hij citeert Smytegelt (1665-1739): ‘De valse lijdelijkheid heeft de eeuwen door haar duizenden verslagen. We kunnen twee richtingen onderscheiden. In de eerste plaats de lichtzinnigen, de zorgelozen. Zij zeggen: ‘Mens, waar maak je je druk om? Als je uitverkoren bent, nou dan kom je vast en zeker in de hemel en ben je het niet, dan kom je er vast en zeker niet.’(…) In de tweede plaats zijn er de bekommerden, die uitzien naar de bekering des harten. Mensen die zeggen: ‘Ik moet uitzien en wachten tot God mij genade schenkt.’(…) Maar de grondfout schuilt hierin, dat deze mensen toch eigenlijk de schuld van hun onbekeerlijkheid op God schuiven. Zij verschuilen zich achter hun onmacht. Ze denken heimelijk: ‘Als God me het geloof niet schenkt, kan ik er niets aan doen.’ (…) Ze verdoezelen hun eigen verantwoordelijkheid.’ 

           

Reformatie

Ds. De Zeeuw (78 jaar) vertelt dat hij hoopt op en bidt om een geestelijke reformatie in de kerken. ‘We moeten bidstonden houden om de nood der tijden en met elkaar samenkomen rondom het Woord.’

Over de prediking merkt hij nog op: ‘Christus moet erin centraal staan. We moeten niet uitgaan van het onbekeerd-zijn van alle gemeenteleden. De kenmerken van de genade, die we in de Bergrede vinden, moeten worden gepredikt. Als iemand arm van geest is, hoort hij erbij, zegt het Woord. Als iemand hongert en dorst naar de gerechtigheid, is hij een kind van God.’

Ontroerd vertelt hij nog over het sterven van een goede vriend. Van hem, alweer enkele tientallen jaren geleden. ‘Met een glans van hemelse heerlijkheid op zijn gelaat sprak hij over de levende hoop, die de Heere hem had gegeven en de zekerheid dat hij gewassen was in Christus’ bloed en bekleed met de mantel der gerechtigheid. Zijn getuigenis was dat hij spoedig de Koning zou zien in Zijn schoonheid. Hij nam met een zegenwens afscheid van mij. Hij zei: ‘Lieve vriend, vaarwel, tot voor de troon van het Lam.’ 

Reformatorisch bolwerk

In Middelburg vragen we Jan Baaijens hoe hij aankijkt tegen de rechterflank van de gereformeerde gezindte in Zeeland, waarbinnen hijzelf vooral actief is onder de jeugd. Vanaf 1965 heeft het typisch Zeeuwse, dat de mensen bij elkaar hield, ook godsdienstig, volgens hem aan waarde ingeboet., mede onder invloed van toerisme, studie, tv en de ontsluiting van de provincie. ‘Om het geloofsleven te beschermen heeft de reformatorische gezindte zijn toevlucht gezocht in een eigen reformatorisch bolwerk, met onder meer eigen scholen, die gigantisch groeien.’ 

Hij stelt dat de Zeeuwse volksaard, het enigszins zwaarmoedige perfectionisme wat veel Zeeuwen in zich hebben, invloed heeft op hun geloofsbeleving. ‘Ze getuigen niet zo gemakkelijk van hun geloof. Toch denk ik dat er meer echte gelovigen onder hen zijn dan ze zelf durven geloven.’

Hij ziet vaak een grote tegenstelling tussen het leven op zondag en de rest van de week. ’s Zondags gaan ze heel netjes naar de kerk, terwijl niet weinigen door-de-week in het café zitten, sommigen zelfs nadat ze geloofsbelijdenis hebben gedaan.

                                          

Het uiterlijk is heel belangrijk, terwijl velen stiekem een tv in huis hebben. Er zijn van die toegelaten zonden, zoals het koesteren van rijkdom, terwijl het bijvoorbeeld heel erg is als je moet trouwen.’                                  

Juk van dienstbaarheid

Door het wettische leven en de wettische opvoeding zijn velen gebracht onder ‘een juk van dienstbaarheid’, zoals Baaijens het uitdrukt. Hij vindt het jammer dat er thuis weinig over het geloof wordt gesproken. ‘Ze zijn zwaar op de wet en vinden het geloof te heilig om over te praten. Dan moeten ze eerst zekerheid hebben.’ 

Uit eigen onderzoek is hem gebleken dat zeventig procent van de zogenaamde reformatorische jeugd graag (stiekem) naar popmuziek luistert. ‘Ze luisteren niet naar gospelmuziek, omdat ze te bang zijn  daardoor te worden verleid. Bij de HGJB-jongeren merk je dat die daar wel veel meer naar luisteren.’ 

Hij veronderstelt dat tachtig tot negentig procent van de reformatorische jeugd de preken te moeilijk vindt en ze daardoor dus onvoldoende begrijpt. ‘Ons grote gebrek aan duidelijke predikers is één van de ernstigste toestanden die wij meemaken.’ 

Namaak-christendom

Vroeger was er in Zeeland een bloeiend geloofsleven. ‘Nu proberen velen dat na te maken,’vindt hij. ‘Het lijkt hetzelfde, maar het is namaak. De uiterlijke dingen worden nagedaan. Op wettische wijze probeert men de ware geloofspraktijk van het voorgeslacht na te leven. Wat je nu in evangelische kringen ziet, dat mensen vanuit hun innerlijk leven getuigen, dat had je hier vroeger ook. Dat waren de bevindelijke christenen. Zulke gelovigen kom je nog steeds tegen in zeeland!’ 

‘De levensheiliging wordt op een wettische wijze opgedrongen als mensen er nog niet aan toe zijn,’gaat hij verder. ‘Dat komt door de gemeentebeschouwing, die hoofdzakelijk uitgaat van onbekeerde mensen. Ik zeg het wel eens zo: het lijkt wel het Oudtestamentische geloof, waar naar de rechtvaardiging wordt toegeleefd, zoals in het Oude testament de werkdagen vóór de sabbat kwam,en en je op de sabbat mocht rusten. Maar Nieuwtestamentisch is het dat Christus is opgestaan op de eerste dag van de week. Dan mag je werken en leven vanuit Zijn volbrachte werk.’ 

Positieve ontwikkelingen

Hoewel het voorgaande negatief lijkt, is Jan Baaijens allerminst negatief. Zeer positief voor de Zeeuwse jongeren zijn de vaak hechte familiebanden. Uit ervaring weet hij wat een biddende grootmoeder voor een familie kan betekenen.

Hij is blij met de positieve ontwikkelingen die hij vooral onder de jeugd ziet. ‘Ik heb hoop voor de toekomst, omdat er zo’n grote groep jongeren is, die veel honger heeft naar het geestelijke en die graag naar opwekkende preken luistert. Ook ben ik blij dat er toch meer predikanten vanuit de blijdschap preken.’

                                        

Hij vertelt dat bij hem in de omgeving avondmaalgangers regelmatig bij elkaar komen: de echte gemeenschap der heiligen. ‘Er is een groeiend verlangen om bij elkaar te komen, om bijbelstudie te houden, te zingen en te bidden.’ 

Zoeken naar de waarheid

De laatste tijd signaleert Baaijens een vrij snel groeiende groep jongeren in de rechterflank van de gereformeerde gezindte, die op zoek is naar het echte, naar de waarheid. ‘Er is veel verwarring. Ze komen in contact met ‘lichtere’ reformatorische en evangelische stromingen en invloeden. Ze zien dat die jongeren getuigen, veel meer van de Bijbel weten en eruit leven. Onze jongeren lezen veel evangelische lectuur, zoals Corrie ten Boom, Spurgeon en Andrew Murray.’ 

Sommigen gaan over naar andere kerken, maar volgens Baaijens blijven de meesten. Hij benadrukt dat ze steeds meer gaan letten op de geloofsbeleving thuis.                                          

‘Ik hoop dat de predikers puur het ware, bevrijdende Evangelie zullen brengen. Er leven zoveel misstanden bij de jongeren over het geestelijk leven. Velen leven in een levensgevaarlijke lijdelijkheid en komen niet verder dan een wettisch leven in dode orthodoxie. Veel jongeren steunen teveel op de kennis en het geloof van de ouderen. We moeten zuinig op hen zijn. Ik zie hen als velden die wit zijn om te oogsten.’ 

Tot zover het artikel van Dirk van Genderen in de EO visie van 16-22 juli 1989. 

 

Hoe het verder ging

Ik was tijdens het interview 33 jaar en al zo’n 7 jaar plaatselijk jeugdleider van de +16 jeugdvereniging. Ik moest als jeugdleider binnen de Gereformeerde Gemeente daarna wel het één en ander uitleggen en verdedigen bij een predikant binnen de classis en de kerkenraad. Over enkele zaken in het artikel moest ik nog een correctie laten plaatsen in een volgende Visie van de Evangelische Omroep. Gelukkig liep het nog goed af en mocht ik aanblijven als jeugdleider. 

Bij de anonieme emerituspredikant van de Gereformeerde Gemeenten ben ik daarna in Middelburg nog een aantal keren op bezoek geweest. Wij konden het geestelijk goed met elkaar vinden. Hij kon al jaren niet meer preken wegens zwakte. Hij hoopte al lange tijd op een opwekking. Hij heeft daarna nog bijna 4 jaar geleefd.

Toen hij al in de tachtig was heeft hij nog een persoonlijke opleving gehad, en heeft hij op het eind van zijn leven nog een aantal keren kunnen preken in de grote gemeente. Dat was bijzonder. Hij is op 82-jarige leeftijd overleden en ingegaan in het hemels Koninkrijk.

Zal hij nog hebben nagedacht over de zegenwens van zijn goede vriend? Ontroerd gaf hij tijdens het interview de volgende woorden van zijn overleden vriend door: ‘Lieve vriend, vaarwel, tot voor de troon van het Lam.’  

 

Wilhelmus à Brakel en de redelijke godsdienst 

Emerituspredikant ‘De Zeeuw’ noemt in het interview oudvader Wilhelmus à Brakel (1635-1711). Ik weet dat hij veel had met ‘vader Brakel’. Deze bekende prediker in de Nadere Reformatie heeft de Redelijke Godsdienst geschreven (dat is uitgegeven in 1700). Alleen al in de 18e eeuw werd het wel twintig maal herdrukt, terwijl er tot nu toe nieuwe uitgaven zijn (bij De Banier). Hij heeft aangespoord om te komen tot de godzalige beleving en beoefening van het geloof. 

Ik denk dat wij zijn bijbelse visie op roeping en wedergeboorte moeten handhaven en (opnieuw) navolgen. Een onvoorwaardelijk en welmenend aanbod van genade is absoluut nodig om op een effectieve wijze het Evangelie uit te dragen!  

Brakel leert ons in het hoofdstuk ‘Van de roeping’ (deel 1, blz.719): ‘God roept allen en een ieder, die onder de bediening van het Evangelie leven. Dit dient wel opgemerkt, opdat men vrijmoedigheid zal hebben om Christus aan te nemen.’ Ik geef nog een aantal zinnen uit dit gedeelte door. Je kunt het eventueel zelf verder lezen in de context van blz.719-721).

 

                                        

Brakel geeft aan dat een leraar een dienaar van Christus is en een uitdeler van de verborgenheden van God (1 Kor.4:1), een gezant van Christus’ wege (2 Kor.5:20). ‘Zodat die hen hoort, die hoort Christus, en die hen verwerpt, die verwerpt Hem’ (Luk.10:16). Hij verklaart verder: ‘Daar is een algemene oproep tot allen, zonder enige bepaling: die dorst heeft, die geen geld heeft, die wil’ (Jes.55:1-2, Joh.7:37, Openb.22:17). 

Brakel stelt verder: ‘Velen zijn het Evangelie ongehoorzaam (2 Thess.1:8); en zijn de Zoon ongehoorzaam (Joh.3:36); daarom werd hun Christus aangeboden, en hun werd gelast in Christus te geloven. De vermaning tot bekering en geloof worden bij elkaar gevoegd: dat de vermaning tot bekering een ieder raakt, zal niemand in twijfel trekken, zo zal hij dan ook moeten erkennen dat de vermaning tot geloof een ieder raakt, want zij staan in gelijke graad: Mark.1:15: Bekeert u en gelooft het Evangelie.’ 

 

                                          

Brakel spoort aan: ‘Omdat nu Christus allen, die onder de bediening zijn, aangeboden wordt, zo mag niet alleen een ieder komen, en niemand behoeft achter te blijven, uit vrees of hij wel geroepen wordt, maar een ieder moet tot Christus komen en Hem aannemen, om door Hem gerechtvaardigd, geheiligd, bewaard en verheerlijkt te worden.’  

‘Een ieder moet tot Christus komen en Hem aannemen’  

Hij stelt verder dat dit geloof niet de verzekering is dat Christus voor je gestorven is, maar door Gods genade zal deze verzekering hieruit wel kunnen volgen. Het gelovig komen tot Jezus is een uitgaan en een vluchten tot Hem. Dit wordt een toevluchtnemend geloof genoemd. 

Het gelovig komen tot Jezus 

 is een uitgaan en een vluchten tot Hem  

Als je verlegen bent over jouw ellendige staat buiten Christus en begerig naar Zijn verzoening en vrede, moet je tot Hem komen zoals je bent. Hij biedt Zichzelf aan, roept je tot Zichzelf, met de belofte, dat als je tot Hem komt, Hij je niet zal uitwerpen. Je verlaat je dan op Hem, als de almachtige, waarachtig en getrouwe Zaligmaker.