De opwekking

Door Jan A. Baaijens

Nu volgt er een voorbeeldverhaal over een opwekking in een gebied waar de christenen geestelijk veelal slapen en slaperig zijn. Het speelt zich onder meer af binnen een ‘ingezonken kerk’, waarin dode orthodoxie nog wel een belangrijke rol speelt, maar waarin bij de meeste gelovigen het ‘doorbrekende en bevrijden­de werk van de Heilige Geest’ wordt gemist. Er is daarom ook te weinig geloof, reiniging, liefde, eenheid, nederigheid en toewijding bij de gemeenteleden.

Het speelt zich af in Noord-Amerika, en dan hoofdzakelijk bij ortho­doxe Oud-Presbyteriaanse gemeenten, die leerstellig nog vast­houden aan The Westminster Confessie en de theologie van the Princeton College. Vanuit deze richting zijn er veel lijnen te trekken naar de reformatorische gezind­te in ons land.

Het verhaal is verzonnen, maar bevat herkenba­re elemen­ten. Het dient tot bezinning en opwekking binnen onze behoudende kring. Het taalgebruik is herkenbaar binnen de reformatorische gezindte. Het wil voorstellen, wat er kan gebeuren als er binnen onze kring een werkelijke opwekking zou plaatsvinden. Hoe zou dit kunnen gebeuren? en hoe zouden de (leiden­de) gemeenteleden hierop reageren?

Je leest in het verhaal hoe christenen daarop reageren die ingezonken, slaperig en zelfs slapend blijven. Je ziet ook de zegenrijke uitwerking bij de mensen die door het Woord worden geraakt en het daardoor ook aannemen. Het is opmerkelijk dat de opwekking in het verhaal niet ontstaat door toedoen en bijzon­dere werk­zaam­heden van het leidende kader, maar dat er meer van buiten­af en onderaf door zegen van Bovenaf opwekkende veranderingen worden inge­bracht.

Het ver­haal steunt op ontwikkelingen en gebeurte­nissen uit de kerkge­schiedenis en de geschiedenis van de opwekkingen. Het is dus niet zomaar “uit de lucht gegrepen”, maar de in het ver­haal gesche­tste ontwikkelingen kunnen we in bepaalde op­zichten terugvinden in het verleden.

Reformatorisch christen, ik hoop dat je hierin zaken zult herkennen, die je tot bezin­ning zullen brengen, dat het zal aansporen om geestelijke werkzaamheden in je op te wekken, die door Gods genade mogen leiden tot geloof en bekering en een gees­telijke opleving.

Onderzoek hierbij Gods Woord, zoals de inwoners van Berea, die van een edele gezindheid waren. Zij ontvingen het Woord met grote bereidwilligheid en onderzochten dagelijks de Schriften, om te zien of de door Paulus verkondigde woorden naar de Schrift waren (zie Hand.17:11). Dat gaf door de werking van de Heilige Geest een zeer gunstig resultaat: ‘Velen dan van hen geloofden’ (vers 12).

De opwekking

Het verhaal

De jonge James Sutherland is nog niet zolang jeugdleider in een behoudende gemeente in een Oud-Presbyteriaanse kerk ergens in de Verenigde Staten. Deze kerk wordt ook wel de Orthodox-Presbyteriaanse gemeente genoemd. De bekering van James, een jaar geleden, heeft toen best wel veel indruk gemaakt binnen de gemeente. Hij was daarvoor aanvoerder van de plaatselijke  amateur-voetbalclub, die landelijk hoog speelde. Regelmatig kwam hij toen in het nieuws. Daarbij leidde hij een losbandig uitgaansleven. Als gitarist en zanger speelde en zong hij zelfs in een band, waarmee hij dikwijls optrad in bars, dis­co’s en tijdens jongerenbijeenkomsten.

James is een geboren leider, dat is duidelijk. Op school verzamelde zich vaak een behoorlijke groep jongeren om hem heen, die hem zagen als “de populaire jongen”. Mede hierdoor werd zijn meerderwaardigheids- en eergevoel aangewak­kerd. Niettemin heeft James een goed ontwik­keld verstand en een sterk rechtvaardigheidsbesef. Hij is eerlijk, “recht voor z’n raap”, sportief, behulpzaam en opgewekt van aard. Deze eigenschappen maken hem ook bij de kerkjeugd populair. Enerzijds maakt dit hem geschikt als jeugdleider en anderzijds is dit gevaarlijk voor z’n eergevoel en hoogmoedigheid. Hij mag door genade wel veel strijden tegen z’n zondige neigingen, terwijl de Heere middelen aanwendt om Zijn kinderen klein te krijgen en te houden.

De vurige en aktieve James Sutherland heeft al spoedig te lijden onder de ingezonken toestand binnen de gemeente en de afbrekende kritiek van de dode orthodoxie. Door zijn aktivi­teiten onder de jeugd stoort hij blijkbaar slapende en slape­rige kerkleden. Ondanks hun geestelijke ingezonkenheid zijn sommige orthodoxe gemeenteleden echte scherpslijpers en fel tegen “menselijk aktivisme” (zoals zij dit noemen). James neemt allerlei middelen te baat om zoveel mogelijk jongeren bij het jeugdwerk te betrekken. Hij is bijzonder muzikaal en leert de jongelui veel geestelijke liederen aan. Daarnaast evangeliseert hij met jongelui in de achterbuurten en op de drukke plaatsen van de grote stad. Nu vinden sommige oudere gemeenteleden die evangelisatie-aktiviteiten door jongeren maar niets. Zij zijn van mening dat dit eigenlijk het werk is van speci­aal hiertoe geroepen en kerkelijk geordende evange­listen. Nu is er in hun plaats wel niet zo’n evangelist werk­zaam, maar dit geeft, volgens hen, de jongeren nog niet het recht om dit dan zelf maar in eigen hand te nemen. Ze denken dat die jeugd zomaar vanuit zichzelf “is gaan lopen” en dit op een aktivis­tische wijze in eigen kracht wil uitvoeren. Ze zien er ook niet uit als die enkele door hun gemeenten uitge­zonden evange­listen “van het oude stempel”. En dan hun manier van evangeli­seren: ze zingen zelfs op straat… en dan onder begeleiding van een gitaar, wat ze “een remonstrants instru­ment” vinden. De liederen die de jongelui op straat zingen, worden dan ook door hen al bij voorbaat remonstrants genoemd. Nu hebben ze wel gehoord dat ze ook hymns zingen en songs zoals “Amazing grace”, maar de populaire manier van zingen, en dan zomaar op straat, kan hun goedkeuring zeker niet wegdra­gen.

Er zijn inmiddels al verschillende klachten binnengekomen bij de kerkeraad van Newtown. De meningen hierover binnen de kerkeraad zijn verdeeld. De meerderheid wil echter geen stap­pen ondernemen tegen de evangeliserende aktiviteiten. Ze kennen James goed en twijfelen niet aan z’n geestelijke leven en intenties. Niette­min gaat er een geruchtenstroom door het landelijk kerkver­band, waardoor ook achterdocht en zelfs roddel niet worden geschuwd. De gemeente van Newtown komt hierdoor bij de (wat) zwaardere gemeenten in een negatief daglicht te staan.

James heeft het er maar moeilijk mee. Hij wil geen interne moeilijkheden binnen z’n kerkverband, maar hij kan z’n evange­lisatie-aktiviteiten ook niet opgeven. De Heere heeft hem zelf ook uit de wereld gehaald en nu wil hij een middel in Gods hand zijn om anderen uit die zondige wereld te mogen halen. “De nood is hem opgelegd” en hij kan deze last niet zomaar uit z’n hart verwijderen. Met de middelen die hij daartoe gebruikt kan James de wereldse mensen min of meer bereiken. Hij vindt hier en daar aanslui­ting, en dit zou hem waarschijnlijk niet gelukken als hij ze op een ouderwetse manier probeerde te bereiken. Daarbij heeft hij ook talenten op muzikaal gebied ontvangen. Nu kan hij z’n muzikale vaardigheden hiertoe mooi aanwenden…

De gemeenten waartoe James behoort, hebben ook een zendings­veld in het binnenland van Midden-Amerika. De Heere heeft dit werk willen zegenen en er zijn aldaar in de loop der jaren verschil­lende Oud-Presbyteriaanse gemeenten ontstaan. De laatste tijd zijn er in dat gebied ook geestelijke opwekkingen gaande. Daardoor is er een grote eenheid ontstaan tussen de verschil­lende kerkgenootschappen daar in Midden-Amerika. Veel buiten­ker­kelijken en Rooms-Katholieken hebben zich binnen vijf jaar tijds bij de protestantse kerken aangesloten. Aan het begin van deze opwekking is er een bekwame arts tot geloof gekomen – hij heet Pedro Alvarez. Niet lang na z’n bekering ontving hij een roeping tot prediker. Na een betrekkelijk korte opleiding is hij daar gaan evangeliseren en preken. Mede door de arbeid van Alvarez mocht de opwekking zich bijzonder uitbreiden. Het is te begrijpen dat de leiding van de machtige Rooms-Katholieke kerk daar in die omgeving met tegen-akties is gekomen. Zij hadden daarbij de regering op hun hand. Er zijn zelfs vervolgingen uitgebroken. Alvarez werd bedreigd en voor een tijd gevangengezet. Na een halfjaar gevangen­schap zag hij echter kans om tijdens een transport te ontsnap­pen. Met behulp van vrienden is hij uiteindelijk naar Noord-Amerika ontkomen. Hij mag nu, sinds kort, preken in een gemeen­te in de buurt van Newtown, waarbij ook Spaanssprekende mensen zijn aangesloten. Zodoende kan Alvarez, die zowel Spaans als Engels spreekt, ook deze gemeenteleden in hun moedertaal aanspreken.

Daarbij is Pedro Alvarez betrokken geraakt bij het evangelisa­tiewerk in de achterbuurten van Newtown, waar ook nog heel wat Spaanssprekende mensen wonen. James Sutherland vindt het fijn om met z’n jongeren met de vurige Alvarez samen te werken binnen het evangelisatie­werk. Ze hebben daar in de achterbuurt onlangs een oud pakhuis opge­kocht en omgebouwd voor evangelisatie-aktiviteiten.

In samen­werking met een landelijke interkerkelijke stichting tot evangelisatie onder buitenlanders mag dit werk in Newtown onder Gods zegen verder worden uitgebreid. Door de aktivitei­ten van ds.Alvarez is de Oud-Presbyteri­aanse kerk erbij be­trokken. Landelijk wordt dit werk binnen deze gemeenten ook gesteund door middel van gebed en giften.

Tussen Pedro Alvarez en James Sutherland is een bijzondere geestelijke band en vriendschap ontstaan. Ze komen vaak bij elkaar om samen met sommige andere toegewijde jonge mensen te bidden en bijbelstu­die te doen. Ze weten dat dit nodig is bij hun gezamenlijke opdracht in het evangelisatiewerk. Zonder Gods leiding en hulp kunnen ze het niet…

Naarmate het werk wordt gezegend, gevoe­len ze zich afhankelij­ker van de Heere en van de werking van Zijn Heilige Geest.  De onderlinge gebedssamenkomsten en bijbelstudies in het oude pakhuis en ook bij de evangelisatie-vrijwilligers thuis worden intensiever en breiden zich uit. De noodzaak hiervan wordt ook steeds meer gevoeld. Al doende in het evangelisatiewerk wordt men door Gods Geest al meer gaande gemaakt. Mede door de gesprekken met onkerkelijke mensen en buitenlanders in de achterbuurten van Newtown komt er steeds meer innerlijke bewogenheid bij de medewerkers. Aardse belangen komen meer op de achtergrond. De Geest is duidelijk aan het werk bij de “uitdelers” en ook bij hen die het Woord horen. Er vinden nu opmerkelijk bekeringen plaats onder mensen van de achterbuur­ten. Steeds meer jongeren van de Oud-Presbyteriaanse kerk worden aktief binnen het evangelisatiewerk te Newtown. Het is opmerkelijk dat er ook een positieve uitstraling plaatsvindt naar binnen. De “aangeraakte” aktieve jongelui gaan ook intern evangeliseren bij de kerkelijke jongeren van hun leeftijd, terwijl ze zelfs jongere kinderen persoonlijk gaan aanspreken met betrekking tot hun zieleheil. Dit is men niet zo gewoon binnen de Oud-Presbyteriaanse kerk.

Het is te begrijpen dat de oudere garde van deze kerk het één en ander met argusogen gadeslaat. Ook binnen de kerkeraden van dit kerkverband ontstaat onenigheid over de geschetste ontwik­kelingen bij de jongeren. Ze horen verhalen over “jongeren die tot geloof komen”. Ze vragen zich min of meer bezorgd af: “Wat zijn dat voor bekeringen? Gaat dat zomaar? Zijn sommigen niet te snel bekeerd? Waarom gebeuren die bekeringen niet in de kerk, onder de prediking? Waarom zijn hier zo weinig predikan­ten en ambtsdragers bij betrokken? Loopt dit niet uit de land? Is er wel bekwame leiding?… omdat er zo weinig ambtsdragers bij betrokken zijn? Verliezen we niet de controle over deze ontwikkelingen? Is er niet teveel aktivisme te bespeuren onder deze jongeren? Waarom zijn ze er zo overdreven op uit om anderen te bekeren? Zoiets hebben we vroeger bij ons toch ook niet gezien? Is dit niet iets van onze moderne tijd, iets wat vanuit de evangelische kring is overgewaaid? En als je die evangelischen beziet, met al die oppervlakkigheid en wereldge­lijkvormigheid, zullen die jongeren dan ook geen gevaar lopen om op den duur die kant uit te gaan?…”

Het zijn allemaal logische vragen die bij die mensen “van het oude stempel” in hun hart oprijzen. Ze worden echter op den duur zo geobsedeerd door “de mogelijke gevaren” die ze erin zien, dat ze de goede kanten van deze ontwikkeling nog maar weinig of niet opmerken of waarderen. De meesten hebben maar weinig kennis verzameld over “opwekkingstijden” – ze weten niet hoe de Heere in zulke tijden op een bijzondere wijze werkt. Zulke (Leidinggevende) mensen vinden snelle en opwek­kende ervaringen vaak verdacht, omdat ze die in hun eigen leven waarschijnlijk niet herkennen. Hun eigen (mindere) ervaringen mogen ze echter niet tot een maatstaf verheffen boven de (meerdere) ervaringen, die dan ook vaak nog meer overeenkomen met de inhoud van de Bijbel.

Binnen de Oud-Presbyteriaanse gemeenten wordt ook aandacht besteed aan de vervolgde christenen. Men is zelfs een wereld­wijde organisatie voor hulp aan de vervolgden gaan steunen. Deze stichting heeft ook een afdeling in de V.S. De stad  Newtown is bij uitstek een plaats waar veel buitenlanders worden opgevangen, waarvan er ook velen, na het ontvangen van een verblijfsvergunning, in deze plaats blijven wonen. Zodoen­de zijn er hele wijken gekomen, waar hoofdzakelijk mensen uit hetzelfde land van afkomst wonen. In de buurt van een wijk met voornamelijk Spaanssprekende mensen, hebben ze verschil­lende blokken noodwoningen gezet voor vluchtingen uit de Sovjet-Unie (in de tijd van Stalin). Tussen deze Russischspre­kende mensen bevinden zich nog heel wat geloofsvervolgden. Zij zijn ge­vlucht vanwege de vervolgingen onder de wrede diktator Stalin. Met deze vluchtelingenstroom is ook een Russische evangelist meegekomen, namelijk een zekere Viktor Prochanov. Deze goed ontwikkelde man heeft in z’n jongere jaren zelfs nog in Enge­land gestudeerd, zodat hij zich redelijk verstaanbaar kan maken in de Engelse taal. Hij wordt zo spoedig mogelijk aange­steld als voorganger van een ontstane vluchtelingengemeente van Evange­lie-Baptisten in Newtown.

Al gauw nemen James Sutherland en Pedro Alvarez kontakt op met Viktor Prochanov. Het blijkt tijdens het eerste lange gesprek, dat ze het op geestelijke gebied goed met elkaar kunnen vin­den. Deze drie bijbelgetrouwe gelovigen hebben goede, geeste­lijk-opbouwende ervarin­gen achter de rug, al hebben ze onder verschillende omstandigheden verkeerd. Ze zijn alle drie door de Heere onderwezen in de praktijk van het evangelisatiewerk. Ze beseffen dat ze veel van elkaar kunnen leren, want de praktijk is toch nog altijd de beste leermeester. Ze zijn ook alle drie vervuld met een vurige liefde tot het behoud van verloren zielen. De liefde van Christus dringt hen om het Evangelie te verkondigen. Prochanov wordt uitgenodigd om in het vervolg hun gebedssamenkomsten bij te wonen en daarbij mee te doen met de gezamenlijke bijbelstudies. Viktor raakt tege­lijk ook betrokken bij het evangelisatiewerk in de stad.

Prochanov wordt met open armen ontvangen door gemeenten van de Oud-Presbyteriaanse kerk. Ze nodigen hem regelmatig uit om te spreken op bijeenkomsten, die hij ook al binnen andere kerk­verbanden mag verzorgen. Hij is in dienst van de wereldwijde stichting voor hulp aan vervolgde christenen en spreekt aan­vankelijk veel over het leven, strijden en lijden van de ver­volgde christenen in Rusland.

Ook ds.Alvarez mag bij veel ge­meente van de Oud-Presby­teriaan­se kerk (s)preekbeurten vervul­len, al zijn er inmiddels al een aantal die hem niet meer uitnodi­gen. De meer traditio­nele gemeenten vinden hem te ruim in de nodiging en te evange­lisch. De vertegenwoordigers van deze gemeenten kunnen wel geen onbijbelse zaken in z’n leerredenen ontdekken, maar ze hebben “gevoelsmatig” de gedachte dat er bepaalde elementen in z’n prediking ontbreken. Ze letten eigenlijk meer op de dingen die hij niet zegt dan op de zaken die hij wel zegt.

Ze geven zelfs toe dat hij wel preekt vol­gens The Westminster Confessie, maar “het stuk der ellende” diept hij, volgens hen, niet genoeg uit. En door dat aandringen en het zo sterk wijzen op de verantwoordelijkheid van de mens, zou hij wel eens vermogens in de natuurlijke mens kunnen leggen die deze niet bezit. De bijbelse boodschap die hij wel preekt, wordt door deze toehoorders niet ter harte genomen, omdat ze veel meer letten op wat hij niet preekt. De oproep tot geloof en beke­ring leggen zij terzijde, “want dat kan de mens nu eenmaal niet uit zichzelf”.

Blijkbaar zien ze de mensen meer als “stokken of blokken”, die als lijdelijke voorwerpen liggen op de plaatsen waar ze geval­len zijn. Alvarez ziet ze meer als moed­willige overtreders, die zich weigeren te bekeren; als hard­nekkige ongelovigen, die zich niet willen overgeven aan Gods genade in Christus. Hij weet dat de ongelovigen hun eigen ik niet willen verliezen en hun zonden niet willen verlaten, om het ware leven te mogen vinden in de Heere Jezus, en om van hun zonden verlost te mogen worden door Zijn verzoenend en reinigend bloed. Maar uiteindelijk blijkt het dat de zware en taaie onbekeerde Oud-Presbyterianen niet houden van de scherpe oproepen tot geloof en bekering – ze willen met rust worden gelaten, ze willen gewoon doorslapen in hun dodelijke slaap, ja, ze willen niet worden opgewekt. Daarbij kunnen ze het in hun afgunst ook niet hebben dat anderen tot geloof en bekering komen. Ze willen zelf niet op gang komen op de weg van beke­ring, maar ze willen daarop ook niet door een ander worden gepas­seerd.

Alvarez ontdekt ook veel slaperige gelovigen binnen dit kerk­verband. En het lijkt wel dat velen van hen denken dat er door God geen nieuwe hoedanigheden, krachten of gaven in hun wil in de wedergeboorte zijn ingestort (Zie ook Dordtse Leerr.H.3+4, art.6, verwerping der dwalingen), maar dat zij ook nog als een lijdelijk voorwerp niets goeds willen of kunnen doen.

(We lezen hierover in de Dordtse leerr. H3+4, art.11, dat de Heere God onder meer het volgende in de wedergeboorte in de mens werkt: “In de wil stort Hij nieuwe hoedanigheden, en maakt dat die wil, die dood was, levend wordt; die boos was, goed wordt; die niet wilde, nu metterdaad wil; die wederspan­nig was, gehoorzaam wordt; Hij beweegt en sterkt die wil alzo, dat hij als een goede boom vruchten van goede werken kan voortbrengen.”)

Mede vanwege zijn evangelisatie-aktiviteiten en z’n invloed op de jongeren, wordt ds.Alvarez door velen op het “verdachten­bankje” geplaatst. Viktor Prochanov mag deze kritische mensen nog wat langer onderwijzen, maar als ze doorkrijgen dat hij op dezelfde lijn ligt als Alvarez, hoeft hij ook niet meer bij hen te komen en worden ook zijn leerredenen als “gevaarlijke stoffen” afge­schreven. Zo ontstaat er een tweespalt in de Oud-Presbyteri­aanse gemeen­ten vanwege de evangelisatie-arbeid in Newtown, de bekeringen onder de jeugd en de prediking van de predikers Alvarez en Prochanov.

Intussen zegent de Heere het werk en breidt de opwekking onder de jongeren zich steeds verder uit. In sommige gemeenten worden deze bekeringen min of meer gezien als het werk van de Heere en in andere gemeenten worden ze veelal niet “overgeno­men”. Het blijkt dat de jonge gelovigen veel behoefte hebben aan nazorg, wat men veelal in de “kritische gemeenten” niet op de juiste wijze wil en kan geven. In andere gemeenten worden ze wel goed “opgevangen”, waardoor ze goed kunnen worden begeleid en dan kunnen ze, als het nodig is, ook worden gecor­rigeerd. Omdat zoveel jonge gelovigen niet goed worden bege­leid, ontstaan er binnen deze gemeenten vriendengroepen, die zelf voor de nazorg gaan zorgen. Deze huiskringen worden op den duur ook weer “evangelisatiehaarden”, zodat het vuur van de opwekking op deze wijze nog eens extra mag worden ver­spreid.

Veel bekeringen zijn radikaal. Ze worden in het hart ge­troffen door Woord en Geest. Soms zijn ze “heilig ja­loers” geworden op de reeds geredde jongeren, die ze kennen. Ze willen dan ook veranderd worden en het geluk van Gods kinderen van de Heere ontvangen. Hun hart wordt gewillig gemaakt en geopend voor Gods Woord. Zo’n eerste bekering gaat meestal gepaard met hevige ontroeringen en een diepgaande innerlijke strijd.

Zondige zaken worden uit de kamers van de jongeren verwijderd. Ze gaan strijden tegen hun zonden, smekend om genade en om Gods leiding in hun leven. Er wordt veel aan bijbelstudie gedaan en met elkaar gebeden, zoals ze dit hebben geleerd van de anderen. Echter, ondanks de duidelijk zichtbare veranderin­gen, willen toch veel traditionele mensen uit hun kerkverband het niet als “waar werk van God” overnemen.

Het is te begrijpen dat de predikers Alvarez en Prochanov en ook James Sutherland zich ernstig zorgen maken over de ver­schrikkelijke toestand waarin dat zware deel van de Oud-Pres­byteri­aanse kerk verkeert. Als ze dit nog niets doet, wat zal ze dan nog kunnen bewegen tot bekering? Zelfs sommige van de bruutste wereldlingen in Newtown zijn tijdens de opwekking tot bekering gekomen, hoe verhard moeten dan toch wel die lijde­lijke kerk­mensen zijn? O, wat staan hun vooroordelen en kort­zichtigheid hen toch in de weg! Wie zal dat deksel van voor hun aangezicht weg kunnen nemen? Het is een bitter gevolg van een aangekweek­te wettische inslag, dat ze zo zijn geworden. Het is ook een gevolg van het zich steeds weer keren tegen het aanbod van genade en een jarenlange weigering om zich te bekeren. Ze zijn geworden zoals de van de Joden wordt gezegd in 2 Kor.3:14-15: “Maar hun zinnen zijn verhard geworden; want tot op de dag van heden blijft hetzelfde deksel in het lezen van het Oude Testa­ment, zonder ontdekt te worden, hetwelk door Christus te niet gedaan wordt. Maar tot de huidige dag toe, wanneer Mozes gelezen wordt. ligt een deksel op hun hart.” In het volgende vers lezen we: “Doch zo wanneer het tot de Heere zal bekeerd zijn, zo wordt het deksel weggenomen.” Ja, dit is ook nodig voor wettische mensen in onze tijd, die als het ware zelfs een deksel op hun hart hebben in het lezen van zowel het Oude als Nieuwe Testament. Lees nu maar verder t/m 2 Kor.­4:5. We lezen daarin wat de Evangelie-predi­king kan uitwerken.

Na verloop van tijd gaan ook steeds meer oudere mensen zien dat de meeste bekeringen blijvend zijn. Na de “overzomering en over­wintering” komt het uit dat het bij velen werkelijk een werk van de Heere is. Nu raken zelfs veel ambtsdragers over­tuigd van de echtheid.

Maar op de één of andere manier blijft een gedeelte binnen de gemeenten verhard. Ze staren zich maar blind op uiterlijkheden en op de voorbeelden van bekeringen van vroeger, die ze in bekeringsgeschiedenissen hebben gele­zen. Ze zitten maar te vergelijken. Ze willen en kunnen maar niet begrijpen dat ze in een andere cultuur leven en dat jongeren van nu door bekering niet worden veranderd in ouderen van 60 jaar geleden. In die tijd leefde hun “soort” in een min of meer geïsoleerde cul­tuur, die sterk op zichzelf was ge­richt, en waarin bekeerlin­gen “met een boekje in een hoekje” gingen zitten. Het is nog maar de vraag of dit wel juist is geweest. In ieder geval werd het “getuigend element” minder aangetroffen dan nu. In een toen op geestelijk gebied best wel ingezonken periode kwamen veel minder mensen tot bekering en getuigden er dus ook veel minder. Van de meer opvallende getuigen zijn dan ook wel bekeringsgeschiedenissen geschreven.

Echter, bij de eerste christenen en tijdens een opwekking of in tijden van vervol­ging en bloei, dan heb je veel meer getui­gen­de gelovigen – en daaraan kunnen we ons beter spiegelen!

In het verhaal over de opwekking onder de Oud-Presbyteriaanse gemeenten is het uiteindelijk hierdoor tot een kerkscheuring gekomen. Een kleiner deel, het traditionele gedeelte, met een aantal predikanten, is afgescheiden. In deze afgescheiden gemeenten is de ingezonkenheid, dodigheid en dorheid alleen maar toegenomen. Ze zijn zich maar blijven verdedigen in hun kritische houding tegenover kerk waarvan ze zijn afgescheiden. Het veroordelen is een onvruchtbaar werk, dat blijkt wel duidelijk in de verdere ontwikkeling van deze afgescheiden kerk.

Voor de Oud-Presbyteriaanse kerk, waarin de opwekking uitein­delijk is “aangeland”, heeft het verder nog zeer vruchtbare gevolgen gehad. De laatste 5 jaar zijn er wel duizen­den tot geloof en bekering gekomen. En dan niet alleen jonge­ren, ook bij de ouderen is de Heilige Geest gaan werken. Het schuldbe­sef bij de ouderen is in bepaalde opzichten dieper geweest. Tijdens de prediking van toegewijde predikers, die in de meeste gevallen daarvoor zelf ook een reiniging en herle­ving hadden ontvangen, werden velen over­tuigd van hun zonden, en dan vooral van hun zonden van onge­loof. Zij zagen dat ze met hun eigenwillige godsdienst de Heere steeds hadden tegen­ge­staan en onteerd. Zij beseften dat ze jarenlang de Christus hadden verworpen en dat ze het daarom waard waren om zelf voor eeuwig verworpen te worden. Het berouw was zo diep dat sommi­gen zelfs hardop weenden en om genade riepen tijdens deze diensten. Velen werden overweldigd door golven van berouw en verdriet. Zij werden zoals de Joden tijdens de Pinksterdag “doorpriemd” in hun hart.

Enerzijdse predikten de gereinigde predikers scherp, om hun de zonden voor ogen te houden, maar daarbij werd ook de verzoe­ning in Christus voor­gesteld. De Heere Jezus kwam in de predi­king tot deze schuld­verslagen mensen, die jarenlang in onge­loof hadden volhard. Zij gevoelden zich als “des doods­schuldi­gen”, die Christus met hun zonden mede hadden doorstoken…

En toch kwam de Verlosser nog tot hen met Zijn aanbod van genade, ja, zelfs voor de grootste van de zondaren! Het werd hun voorgesteld, dat het bloed van Christus reinigt van alle zonden, ook van de zonden van ongeloof… In deze krachtige werkingen en overtuigingen van de Heilige Geest werden de verlangens naar verzoening en reiniging zeer sterk. De armen des geloofs werden uitgestrekt, maar in hun ontreddering zagen de meeste overtuigden dan hun handen te kort waren, dat ze er niet bij konden. Het moest, maar ze konden niet…

En in deze nood kwam de Heere hen in Zijn onbegrijpelijke genade tege­moet! Golven van liefde en schuldvergevende genade spoelden genezend in deze geestelijk getroffen en “door­stoken” mensen. Blijde juichkreten werden vernomen tussen de kermende en wenende overtuigden. En de meesten kwamen binnen be­trekke­lijk korte tijd tot grote ruimte en blijdschap in de Heere. Zij mochten zien op de Heere Jezus, op Zijn volbrachte werk… ook voor hen persoonlijk! De Heere werd gedankt voor Zijn onuit­sprekelijke gave!

Nu, zo’n 10 jaar na het begin van de opwekking, zitten de drie vrienden James Sutherland, Pedro Alvarez en Viktor Prochanov naast elkaar tijdens een synodevergadering. Ze fungeren inmiddels alle drie als predikant bij de Oud-Presby­teriaanse kerk in Amerika. De andere aanwezige predikers en ambtsdragers willen graag nog eens een verslag over de opwekking. De meeste gemeenten zijn wel betrekkelijk bloeiende gemeenten, maar toch is de grote kracht van de opwekking al enkele jaren sterk aan het afnemen. Er zijn natuurlijk wel oorzaken en zonden te noemen: De wereldgelijkvormigheid is toegenomen en de evange­lisatiedrang is afgenomen. De kerkelijke gebedssamenkomsten (The prayermeet­ings) worden steeds minder bezocht en dat geldt ook voor de doordeweekse bijbelstudies. De kerkgang is welis­waar niet afgenomen – de diensten zijn nog drukbezocht. Maar veel kerkleden worden weer meer “zondagschristenen”, en dat is natuurlijk een teken van verval…

Het is duidelijk dat de ambtsdragers verlangen naar een nieuwe herleving – ze weten immers uit ervaring wat zo’n opwekking inhoudt en uitwerkt. Hoezeer verschillend zijn ze nu ten opzichte van de jaren vóór de opwekking. Zo passief en inge­zonken ze toen waren, zo aktief en “opgewekt” ze nu (nog) zijn. Vóór de opwekking hadden ze nooit kunnen denken dat ze zó zouden kunnen veranderen. Twist en afgunst zijn zaken die niet zo vaak meer voorkomen onder deze toegewijde ambtsdra­gers. Ze gaan wel reinigend en corrigerend met elkaar om, maar dit gebeurt uit liefde en het wordt ook in liefde ontvangen. Vóór de opwekking werd er onderling bij veel kerkeraadsverga­deringen praktisch niet gesproken over persoonlijke geestelij­ke ervaringen, want dan kon dat onenigheid geven, omdat er bij zaten met een andere geestelijke ligging. Je moest natuurlijk ambtelijk met elkaar omgaan en sprak dan “omwille van de lieve vrede” met elkaar maar niet over het persoonlijk geestelijk leven. In welk een “kramp” werd er toen toch met elkaar omge­gaan! Men probeerde steeds maar weer te schipperen en bepaalde gevoelige zaken te omzeilen, om toch maar geen onenigheid te krijgen. En nu ligt dat zoveel anders – het lijkt wel allemaal tegenovergesteld te zijn met toen. In die tijd beseften ze het niet, maar nu zien ze het wel heel goed, dat het toen wel erg droevig met hen en met het kerkelijk leven was gesteld, daar binnen de Oud-Presbyteriaanse kerk.

Ds.Alvarez krijgt tijdens de synodevergadering eerst het woord (over het ontstaan van de opwekking). Hij heeft daarvoor een opwekking meegemaakt in Midden-Amerika en ziet toch wel een verband met de opwekking in de V.S. Hij verklaart verder:

“Als men geen kennis heeft van een opwekking, dan kent men er ook geen verlangen naar. De ervaringskennis werd vanuit Mid­den-Amerika binnenge­bracht. En ook Prochanov heeft deze kennis opgedaan tijdens opwekkingen in de Sovjet-Unie in de twintiger jaren. Daar tegenover moet je ook overtuigd zijn van de zondi­ge ingezon­kenheid van een slapende en slaperige kerk. Daardoor werd er een “gebedsdrang of gebedslast” voor een opwek­king geboren.

Het is natuurlijk alles door de Heilige Geest opge­wekt. En er kwamen er steeds meer die dit persoon­lijk gingen besef­fen en beleven. Het begon zich toen verder te ontwikke­len bij James Sut­herland en de jongeren in Newtown. En zo mochten we samen­komen in gebedskringen en bijbelstudies. Het land werd eerst begerig gemaakt. In Ps.65:10 lezen we: “Gij bezoekt het land, en hebbende het begerig gemaakt, ver­rijkt Gij het grotelijks; de rivier van God is vol water; wanneer Gij het alzo bereid hebt, maakt Gij hunlieder koren gereed.” En op deze wijze heb ik dit ook gezien op geestelijk gebied, bij de opwekking.”

De predikanten Sutherland en Prochanov zijn het hierin met hem eens. Ds.Sutherland heeft de jongerengroep in Newtown vanaf het begin meegemaakt. Hij is eigenlijk zelf met het evangeli­satiewerk in die plaats begonnen. Hij mocht gehoor geven aan de inwendige roeping van de Heere, waardoor hij voortdu­rend werd aangedrongen, ja, de liefde van Christus drong hem. Toen de Heere het evangelisatiewerk begon te zegenen, en er beke­ringen van wereldlingen kwamen, werden ook de medewerk(st)ers “aangeraakt”. Zij waren voor een groot deel nog onbekeerd of hadden maar een zwak geloof.

James Sutherland vervolgt: “Er kwam een bijzondere onderlinge liefdesband tussen ons. Dit werd ook middelijkerwijs gestimu­leerd door de gezamenlijke gebeden en bijbelstudies. We stree­fden naar dezelfde doelen. De persoonlijk ondervonden liefde van Christus drong ons om Zijn reddende liefde te verkondigen aan de onkerkelijken. Wij hadden hierbij samen de Heere en de kracht en wijsheid van Zijn Heili­ge Geest nodig. We gingen ook steeds meer zien dat we heilig voor de Heere moesten leven. We dienden immers een “bruikbaar vat” voor Hem te zijn… dat speciaal voor Hem is afgezon­derd of geheiligd. En een bruikbaar vat moet ook een gereinigd vat zijn, waarin al het zondige van ons moet uitge­zuiverd worden. We wilden namelijk veel vrucht dragen voor de Heere – en we weten, dat al wie vrucht draagt, door Hem wordt gereinigd, opdat zij meer vrucht zouden dragen (zie in Joh.15:2). Ik denk ook dat de Heere een zegen geeft vanwege de door Hem gewerkte liefde tot Hem en tot elkaar. Want waar liefde woont, daar gebiedt Hij toch ook Zijn zegen!

Met betrekking tot het ontstaan van de opwekking waren er dus door Hem gewerkte zaken aanwe­zig in de evangeli­satiegroep, die middelijk werden gebruikt voor de latere enorme uitbreiding van de opwekking. Vooral toen deze groep werd uitgebreid met de predikers Alvarez en Prochanov, die dus ervaringskennis met opwekkingen hadden, mocht het werk een zeer voorspoedige voortgang hebben. Daarbij komt ook nog dat de evangelisatie van de jongeren binnen hun gemeenten veel vrucht mocht dragen bij andere jongelui. Vanuit veel gemeenten kwamen er toen jongeren naar de evangelisatiepost (het oude pakhuis). Velen van hen kwamen daar tot geloof door het getuigenis van toege­wijde jongeren.

Sommigen van hen zijn later wel weer afgeval­len, maar dat heb je ook bij tijdelijke bekeringen die tijdens de gewone kerkdiensten zijn ontstaan. Als deze jongeren “tot licht kwamen” begonnen ze ook in hun thuisgemeenten met andere jongelui over het geloof te spreken. Zij getuigden met aan­drang en hielden hun het Evangelie voor. Dit heeft weer de nodige vrucht gegeven.”

Ds. Viktor Prochanov heeft de bekeerlingen goed in de gaten gehouden en veel nazorg mogen verrichten. Hij ziet ook wel verschillen tussen de vele bekeringen. Hij geeft de andere synodeleden verder te kennen: “De meeste jongelui werden aanvankelijk door de liefde van God en het aanbod van genade getrokken uit hun duisternis. Daarbij kwam een sterke afkeer van de zonden waarin ze voorheen leefden. Zij gingen deze zonden laten en bestrijden. Zij smeekten om verlost te mogen worden van de lust tot zondigen, en dan vooral van het verlan­gen naar bepaalde “boezemzonden”. Met name hun liefde tot de wereld en wereldse en vleselijke zaken werd hun tot een last. De verleidingen voor de jongeren op het gebied van de media, de muziek en op het seksuele vlak zijn in deze dagen al bij­zonder groot. Als ze waren “aangeraakt door de Heilige Geest” zagen we ze vaak wenen en worstelen om genade, maar het duurde meestal niet lang of ze ontvingen troost en houvast uit het Woord. Vooral de wetenschap dat de Heere ze persoonlijk wilde hebben en behouden, bracht veel ontroering bij hen teweeg. En ze gingen ook zichtbaar hun leven beteren. Sommigen hebben heel wat slechte bezittingen, zoals muziekplaten e.d., massaal wegge­gooid en zelfs eigenhandig vernietigd. Maar niet allen hadden al zoveel zondige bezittingen verzameld.”

Prochanov vindt het opmerkelijk, dat ze bij het eerste begin zo door de liefde werden getrokken, terwijl het vooral bij de oudere mensen later in de kerk met een dieper zondebesef begon. Hij laat verder weten: “Niettemin kunnen we dit ook in de Schrift terugvinden. We lezen in Hos.2:13 hoe de HEERE het verbond met het zondige, afgeweken Israël vernieuwde. Hij spreekt daar: ‘Daarom, ziet, Ik zal haar lokken, en zal haar voeren in de woestijn; en Ik zal naar haar hart spreken.’ De liefde van de Heere, tegenover onze zonden, doet ons hart immers in boetvaardigheid en oot­moed verbreken. We weten van de Israëlieten dat ze na hun doortocht door de Roze Zee ook eerst verblijd waren en samen zongen. Daarvoor hadden ze het voor een korte tijd moeilijk gehad, daar voor de Rode Zee… voor de onmogelijkheid. Daarna volgde de woestijn, waarin als het ware “de oude zondige mens moest afsterven”, terwijl alleen de in de woestijn geboren Israëlieten samen met Jozua en Kaleb het land Kanaän mochten binnengaan.”

De evangelische prediker Prochanov verklaart aanvullend: “Geestelijk gezien mogen we het wellicht alsvolgt overzetten: “de woestijn­christenen” zijn nog niet tot de geestelijke vol­was­senheid gekomen, maar leven als het ware nog “onder het juk der diens­tbaarheid” onder leiding van Mozes (de vertegenwoor­diger van de wet), terwijl “de overwinnende christenen” mogen strijden onder leiding van Jozua (als oudtestamentisch type van de Heere Jezus) in het land Kanaän. Omdat er nog gestreden werd in Kanaän kan in deze beschouwing dit land geen vooraf­schaduwing zijn van het hemel­se Kanaän.

De overwinnende chris­tenen moeten dan worden gezien als de volwassen gelovigen, die mogen leven en strijden onder de leiding van de Heere Jezus Christus (de meerdere Jozua). Dit is het “normale christelijke leven”, waarnaar we allen behoren te streven…

Niettemin blijft de strijd tussen het goede en het kwade in de gelovige voortduren tot bij z’n natuurlijke dood. Maar als we nog veel vanuit eigen kracht in wettisch handelen deze strijd strijden, dan gedragen we ons als “woestijnchristenen”.

Ds. Prochanov vervolgt: “Bij de jongeren zag ik meestal ook zo’n korte maar hevige innerlijke worsteling, terwijl ze zichzelf niet (meer) konden redden. Maar terwijl ze zich voor een onmogelijkheid vonden geplaatst, werd er een mogelijkheid en doorgang van Gods kant geopen­baard. En ineens zagen ze het… met verwondering, met grote blijd­schap, met dankbaar­heid! Daarna kwam er bij hen ook de strijd tussen de oude en nieuwe mens.”

Prochanov vergelijkt verder: “En ook bij de ouderen, bij de grote opwek­king binnen onze gemeenten, kwamen er uit­eindelijk die resultaten van “verwondering, grote blijd­schap en dank­baar­heid. En daarop volgde ook de strijd tussen het goede en het kwade.”

Ds. Alvarez concludeert: “De opwekking onder de jongeren werd niet door allen overgenomen. Bij dat deel van onze kerkmensen waar het wel “aanlandde” is er een rijke zegen op gevolgd, maar bij hen die zich geërgerd hebben afgewend en zich zelfs van ons hebben afgescheiden, daar is er helaas geen zegen op gevolgd, en we zien bij hen zelfs een voortgaande verharding en verkilling.

De predikanten binnen ons kerkverband die het in hun hart hebben mogen opnemen, hebben over het algemeen zelf ook van de Heere een persoonlijke reiniging en nieuwe vervulling van de Heilige Geest ontvangen. En kijk maar eens met hoeveel vrucht deze predikers daarna hebben mogen arbei­den! Geliefde ambts­broeders, de meeste van jullie weten toch uit persoonlijke ervaring dat dit inderdaad zo is gebeurd…

Samenvattend mogen we zeggen dat deze opwekking volledig het werk van de Heilige Geest is geweest, maar dat de Heere hier­toe ook mensen heeft ingeschakeld, die Hem hierin gehoorzaam hebben mogen volgen. Anderen die zich niet wilden overgeven aan het opwekkende werk van de Heilige Geest, hebben helaas ook niet de zegenrijke uitwerking hiervan ervaren. Laten we er daarom nu ook weer naar zoeken om de middelen te mogen gebrui­ken, die de Heere wil gebruiken voor een nieuwe opwekking of opleving…”